... your login credentials do not authorize you to access this content in the selected format. Access to this content in this format requires a current subscription or a prior purchase. Please select the WEB or READ option instead (if available). Or consider purchasing the publication.
De economische groei neemt in de OESO‑zone langzaam toe, maar het anti‑globaliseringsgevoel
is een feit en moet door de overheid worden aangepakt. Het vertrouwen in overheidsinstellingen
is laag en de veronderstelling dat het openbare beleid alleen de belangen van specifieke
groeperingen dient, is sterk toegenomen. Door de kortere economische cycli, de technologische
veranderingen en de ontregelende innovaties worden hervormingen van de nationale arbeidsmarkten
en socialezekerheidsstelsels vereist, terwijl voor klimaatverandering, belastingontduiking
en terrorisme een gezamenlijke wereldwijde respons moet komen. De politieke polarisatie
en het algemene wantrouwen in openbare instellingen maken het succes van hervormingen
minder voorspelbaar. Versterking van de integriteit van overheidsinstellingen en verkozen
functionarissen, een voortgaande dialoog met de burgers via een open en participatief
beleidvormingsproces en verbetering van de capaciteit van de overheid om de beste
beleidsbepalingen uit alle opties te kiezen, zijn allemaal van groot belang om de
overheid en de burgers weer op elkaar aan te sluiten met het oog op een meer inclusieve
en duurzame groei. Bestuur in een Oogopslag 2017 levert het bewijs voor dergelijke
openbare bestuurshervormingen.
Fiscale stabilisering gaat door, maar staatsschulden blijven hoog en de overheidsinvesteringen
zijn gedaald
In 2015 was het gemiddelde begrotingstekort in alle OESO‑landen ‑2,8% van het BBP,
vergeleken met ‑8,4% in 2009, dankzij het feit dat de landen na de financiële crisis
hun overheidsfinanciën hebben gestabiliseerd.
Het structurele evenwicht is verbeterd van ‑6,3% van het potentiële BBP in 2009 tot
‑2,4% in 2015 in de OESO‑zone, en dit is een herstel van de trends op de lange termijn.
De gemiddelde bruto overheidsschuld in 2015 was 112% van het BBP in de OESO‑landen,
waarbij de schuldenlast in elf landen gelijk aan of hoger was dan het bruto binnenlands
product.
De overheidsinvesteringen waren gemiddeld 3,2% van het BBP in 2015, variërend van
6,7% in Hongarije tot 1,5% in Israël. Dit is lager dan het gemiddelde van 4,1% in
2009, toen budgettaire expansies werden geïntroduceerd. Eenderde van de overheidsinvesteringen
is gericht op economische zaken, vooral transport, gevolgd door defensie (15,2%).
Overheidsuitgaven aan gezondheidszorg en sociale bescherming zijn toegenomen
Van 2007 tot 2015 zijn de overheidsuitgaven in de OESO‑landen het sterkst gestegen
voor sociale zekerheid (2,6%) en gezondheidszorg (1,7%).
Aangezien eenderde van de uitgaven voor overheidsopdrachten gericht zijn op de gezondheidszorg,
is een verbetering van de transparantie en efficiëntie in de openbare aankoop van
farmaceutische producten en medische technologie en verbruiksgoederen van cruciaal
belang voor een betere gezondheidszorg tegen lagere kosten.
De gemiddelde overheidswerkgelegenheid is stabiel, maar er zijn grote verschillen
tussen de landen
Ook al hebben veel OESO‑landen melding gemaakt van aanzienlijke reducties van het
aantal ambtenaren als gevolg van de bezuinigingsmaatregelen na de crisis, is de algemene
overheidswerkgelegenheid als percentage van de totale werkgelegenheid in alle OESO‑landen
van 2007 tot 2015 iets gestegen, van 17,9% naar 18,1%.
Dit gemiddelde verbergt grote verschillen tussen landen. In het Verenigd Koninkrijk
en in Israël is de overheidswerkgelegenheid qua percentage van de totale werkgelegenheid
van 2007 tot 2015 het meeste gedaald (ruim 2,5%). In Tsjechië, Estland, Hongarije,
Slovenië en Spanje is de overheidswerkgelegenheid in diezelfde periode echter 2% en
meer toegenomen.
Bovendien verbergt deze verhouding (tussen de overheidswerkgelegenheid en de totale
werkgelegenheid) de veranderingen van de absolute overheidswerkgelegenheid. Van 2014
tot 2015 is de algemene overheidswerkgelegenheid in Turkije met 3,9% toegenomen, terwijl
dit cijfer in Nederland ruim 3,6% is gedaald. Deze veranderingen zijn niet zichtbaar
in de verhouding, omdat de overheidswerkgelegenheid evenveel is veranderd als de totale
werkgelegenheid.
Gemiddeld verdienen D1 (top level) managers 27% meer dan D2 managers, 72% meer dan
middle (D3) managers, ruim tweemaal meer dan D4 managers en 2,6 maal meer dan senior
professionals. Dit suggereert dat de beloning voor leidinggevende verantwoordelijkheden
aanzienlijk hoger is dan voor technische specialisaties. Secretarissen verdienen gemiddeld
vier keer minder dan D1 managers.
Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in de leiderschapsposities van de overheid
Gemiddeld is slechts 29% van de parlementariërs en slechts 28% van de regeringsministers
in de OESO‑landen in 2017 vrouw.
Ook is het zo dat 58% van alle overheidswerknemers vrouw is, maar slechts 32% van
de hoge functionarissen.
Gelijke vertegenwoordiging van vrouwen in het openbare leven en werkgelegenheid op
alle niveaus vergroot het beschikbare talent dat een bijdrage kan leveren aan de bedrijfsprestaties.
Prestatietools en inzicht in gedragingen verbeteren de efficiëntie en effectiviteit
van de publieke sector
Bijna alle landen hebben verplichte prestatiebeoordelingen voor het rijksoverheidspersoneel.
Het blijft een uitdaging om de prestaties aan de beloning te koppelen. Het gebruik
van prestatiegerelateerde beloningen is sinds 2010 stabiel gebleven.
In de OESO‑landen wordt steeds vaker uitgaventoetsing toegepast om de uitgaven beter
te controleren en de prioritering te verbeteren. Tweeëntwintig OESO‑landen hebben
van 2008 tot 2016 ten minste één uitgaventoetsing uitgevoerd, vergeleken met slechts
vijf landen van 2000 tot 2007.
In veel OESO‑landen wordt meer gebruik gemaakt van inzicht in gedragingen om de uitvoering
van het beleid te verbeteren. Dit inzicht kan voor allerlei aspecten van de beleidscyclus
worden gebruikt, vooral voor het ontwerpen en evalueren van beleidsbepalingen.
Initiatieven voor openbaarheid van bestuur worden steeds populairder, maar er is meer
evaluatie nodig
Steeds meer landen institutionaliseren de beginselen van openbaarheid van bestuur,
zoals transparantie, verantwoording en participatie. Ongeveer de helft van de OESO‑landen
(17 van de 35 landen) heeft een nationale strategie inzake openbaarheid van bestuur.
De meeste OESO‑landen hanteren een ‘standaard open’ beleid, waarbij alle overheidsdata
openbaar is, tenzij er goede redenen bestaan om dat niet te doen.
De mate waarin de landen hergebruik van de data stimuleren buiten de overheid (zoals
hackathons en co‑creatie evenementen) en binnen de overheid (via trainingen en informatiesessies)
varieert echter sterk.
Weinig landen beoordelen of de initiatieven gericht op de openbaarheid van bestuur
de gewenste resultaten hebben voor de economie, de maatschappij en de productiviteit
of verantwoording van de publieke sector.
Er moet meer worden gedaan om het vertrouwen in de overheid te herstellen en de toegang
tot diensten te waarborgen
Het vertrouwen in de overheid is nog steeds lager dan vóór de crisis. Gemiddeld had
42% van de burgers van de OESO‑landen in 2016 vertrouwen in hun nationale overheid,
vergeleken met 45% vóór 2007.
Er bestaat nog steeds grote ongelijkheid onder bevolkingsgroepen bij de toegang, reactiesnelheid
en kwaliteit van de dienstverlening. In alle OESO‑landen melden mensen met lage inkomens
meer onvervulde medische behoeften dan mensen met hogere inkomens. Feit is ook dat
sociaaleconomisch zwakkere studenten nagenoeg driemaal vaker dan kansrijke studenten
er niet in slagen om het basisvaardigheidsniveau voor wetenschappen te bereiken.
Overheden moeten ook de opkomst van nieuwe vormen van ‘e‑uitsluiting’ tegengaan. Ook
al maken steeds meer burgers gebruik van digitale kanalen om met de overheid te communiceren,
toch bestaan er hardnekkige verschillen in het acceptatieniveau op basis van het genoten
onderwijsniveau, het woongebied en de leeftijd.